We kennen allemaal de patiënt met een versterkte lumbale lordose, versterkte kyfose en het hoofd in antropositie. Vaak komen ze bij je voor de behandeling van lage rugklachten, nek-/schouderklachten of beide. Je hoeft geen biomechanicus te zijn om te bedenken dat de manier waarop deze persoon beweegt een negatieve invloed heeft op zijn klachten. Misschien is zijn manier van bewegen zelfs wel de belangrijkste oorzaak van het probleem. Het corrigeren van de onnatuurlijke curven in de wervelkolom lukt de patiënt vaak wel. Al dan niet in combinatie met kracht en mobiliteitsoefeningen. Maar het komt vaak voor dat men aan het einde van de behandelreeks weer terugvalt in de oude beweeggewoonte. Hoe zou dat kunnen?
Er is een prachtig onderzoek gedaan naar de effecten van Oefentherapie Cesar op de houding en lage rugklachten. Het is al een tijdje geleden maar de resultaten zijn nog altijd relevant.
Om het effect van de therapie op de houding te meten hebben de onderzoekers iets heel slims gedaan. Ze hebben de patiënten een beweging laten uitvoeren waarbij de patiënten in de veronderstelling waren dat het uitvoering van die beweging beoordeeld werd. Maar in werkelijkheid begonnen de onderzoekers pas te beoordelen nadat de beweging was uitgevoerd en de patiënt dacht niet meer beoordeeld te worden. Zo kregen zij dus een goed beeld van de aanpassingen op de motorische cortex en in het perifere zenuwstelsel op het moment dat de patiënt zich niet bewust was van zijn bewegingsgedrag. Het resultaat van het onderzoek was dat de houdingsverbeteringen na de behandelreeks op de langere termijn (12 maanden) gering waren.
Hoe kun je als therapeut zorgen dat je behandeling, als die gericht is op houdinsverbetering, ook op de lange termijn effectief is? Je zou ook kunnen zeggen, hoe zorg je ervoor dat de motorische cortex opnieuw geprogrammeerd wordt? In het onderzoek, “Het effect van Oefentherapie Cesar….”, wordt deze discussie in andere woorden eigenlijk ook al gevoerd. Hier wordt geopperd om de behandelreeks langer te laten duren. En dan bij voorkeur niet met meer behandelingen maar gespreid over een langere tijd.
Een ander mogelijk punt om naar te gaan kijken, wat niet in het onderzoek wordt genoemd, is de inhoud van de behandeling. Is de behandeling gericht op het doen van oefeningen of richt je de behandeling op het aanpassen van de cortex? Verandering in de programmering kan vrij snel gaan mits de vaardigheden consequent worden toegepast. Als je vanaf de eerste behandeling een vaardigheid kunt aanleren die de patiënt de hele dag bij al zijn bewegingen kan toepassen dan is hij continue aan het programmeren. Als je dit plaatst t.o.v. een half uurtje oefenen per dag dan lijkt het plausibel om aan te nemen dat dit een beter resultaat geeft.
Als therapeut ken je waarschijnlijk de afbeelding van het skelet in het anatomieboek waar in het lateraal aanzicht een lijn is getrokken die loopt door het schouder-, heup-, en enkelgewricht. Wanneer je deze lijn checkt bij een patiënt die staat in sway-back dan staat het heupgewricht voor de loodlijn en het schoudergewricht achter de loodlijn. Dit zal meestal resulteren in een versterkte lumbale lordose, versterkte thoracale kyfose en een versterkte cervicale lordose. Tevens in dorsaalflexie in het bovenste spronggewricht en extensie in de heupgewrichten. Als dit op de cortex geprogrammeerd staat als ‘recht’ / neutraal, dan heeft deze deze patient, ondanks dat het niet zo is, het gevoel dat zijn schouder, heup en enkel recht boven elkaar staan. De propriocepsis is verstoord.
Afbeelding: heupgewricht voor de loodlijn en het schoudergewricht achter de loodlijn
Als een sway-back ‘recht’ voelt, hoe voelt het dan als de patiënt de sway-back corrigeert? Gaan we de curves van de wervelkolom en stand van de heup- en enkelgewrichten corrigeren zodat de loodlijn ‘hersteld’ wordt, dan zal dit voor deze patiënt voelen alsof hij naar voren hangt of staat. Het feit dat ‘recht’ naar voren voelt, geeft ons opnieuw informatie over hoe dit op de motorische cortex geprogrammeerd staat. Als we dit willen ‘herprogrammeren’ zodat recht weer recht gaat voelen dan zal de patiënt alle vaardigheden die nodig zijn om de swayback te corrigeren consequent moeten toepassen. Eén van deze vaardigheden is bijvoorbeeld het gebruiken van de heupgewrichten. Om een sway-back te corrigeren zal een patiënt immers zijn heupen moeten flecteren. Deze zelfde vaardigheid heeft hij nodig tijdens lopen en bukken. De focus in het leerproces zou dan komen te liggen op het gebruiken van zijn heupgewrichten.
Afbeelding: schouder-, heup-, en enkelgewricht in een lijn
Dat betekent dat iedere keer als hij terugvalt in zijn oude gewoontes dit onmiddellijk weer moet corrigeren – in alle bewegingen en activiteiten die hij uitvoert. Beheerst hij deze vaardigheid, dan zal hij zich de volgende vaardigheid (bijvoorbeeld het corrigeren van versterkte lumbale lordose) op dezelfde manier eigen moeten maken. Stap voor stap totdat hij alle vaardigheden in de hele bewegingsketen opnieuw heeft geprogrammeerd op de motorische cortex en in het centraal zenuwstelsel.
Na verloop van tijd zal de oude gewoonte vreemd gaan voelen (de propriocepsis is zich immers aan het aanpassen) waardoor het steeds makkelijker en natuurlijker wordt om de geleerde vaardigheden te blijven toepassen.
Literatuur:
V.H. Hildebrandt, K.I. Proper, R. van den Berg, M. Douwes, S.G. van den Heuvel en S. van Buuren. Het effect van Oefentherapie Cesar op houding en klachten van patiënten met chronische aspecifieke lage rugklachten. TNO-onderzoek 1999
Leslie G. Ungerleider et.al. Imaging Brain Plasticity during Motor Skill Learning. Elsevier 2002.
Florence P. Kendall, Elizabeth Kendall Mc Creary. Spieren